| ||
Ik zal me even voorstellen. Ik ben Karin Bruinsma. Als je je voorstelt, vertel je hoe je heet. | ||
hij stelt zich voor, hij stelde zich voor hij heeft zich voorgesteld | ||
| ||
| ||
|
| ||
Hij belde aan en zijn buurjongen deed de deur open. Als je bij iemand aanbelt, druk je op de bel van de voordeur. | ||
hij belt aan hij belde aan hij heeft aangebeld | ||
| ||
| ||
|
| ||
Ik ga alvast naar buiten en wacht daar op je. Als je alvast iets doet, doe je het eerder dan nodig is. | ||
Nvt | ||
| ||
| ||
|
| ||
Ben je ziek? Beterschap! Dit zeg je als iemand ziek is. Je zegt ermee dat je hoopt dat hij/zij snel beter is | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Ken jij de buren op nummer 75? De buren zijn de mensen die naast of boven of onder je wonen | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Wat erg dat je vader is overleden. Gecondoleerd. Dit zeg je als iemand dood is. | ||
hij condoleert, hij condoleerde, hij heeft gecondoleerd | ||
| ||
| ||
|
| ||
Sorry dat had ik niet moeten doen. Mijn excuses! Dit zeg je als je iets hebt gedaan wat bijvoorbeeld niet aardig was. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
We geven zaterdag een feest. Komen jullie ook? Een situatie waarbij mensen samen komen omdat er bijvoorbeeld iemand jarig is | ||
hij geeft een feest hij gaf een feest hij heeft een feest gegeven | ||
| ||
| ||
|
| ||
Gefeliciteerd met je 30ste verjaardag! Dit zeg je bijvoorbeeld als iemand jarig is. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Heel gelukkig zijn wij met de geboorte van onze zoon Jort. Bij een geboorte komt een baby uit de moeder. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Onze zoon is op 4 januari geboren. Als een baby geboren wordt, komt hij/zij uit de moeder. | ||
hij is geboren, hij was geboren | ||
| ||
| ||
|
| ||
Het geeft niet dat je zo laat bent. Het is echt geen probleem. Dit zeg je als je iets geen probleem vindt. | ||
het gaf niet(s) | ||
| ||
| ||
|
| ||
Hoor je dat geluid ook? Geluid is iets wat je hoort. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Ze zijn getrouwd en hebben drie kinderen. Als je trouwt, beloof je dat je bij iemand blijft en altijd voor hem/haar zal zorgen. | ||
hij trouwt hij trouwde hij is getrouwd | ||
| ||
| ||
|
| ||
Natuurlijk komen we. Gezellig! Dit zeg je van situaties en dingen die prettig en leuk zijn | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Hij woont daar met zijn gezin. Een gezin bestaat uit een vader en of moeder en één of meer kinderen | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Het spijt me. Ik wil het graag goedmaken. Als je het goedmaakt met iemand, doe je iets om een probleem te laten vergeten. | ||
hij maakt het goed hij maakte het goed hij heeft het goedgemaakt | ||
| ||
| ||
|
| ||
Mijn ouders hebben een goed huwelijk. Een huwelijk betekent dat twee mensen met elkaar zijn getrouwd. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Volgende week is mijn vriendin jarig. Als je jarig bent, word je een jaar ouder. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Wat leuk dat je komt kennismaken. Kom je even binnen? Als je met iemand kennismaakt, leer je iemand kennen. | ||
hij maakt kennis hij maakte kennis hij heeft kennis gemaakt | ||
| ||
| ||
|
| ||
Ik heb last van mijn buren; ze maken veel lawaai. Je hebt last van iets of iemand als je iets of iemand vervelend vindt. | ||
hij heeft last van hij had last van hij heeft last gehad van | ||
| ||
| ||
|
| ||
Hij stelt ons op de hoogte als hij weggaat. Je stelt iemand op de hoogte als je iemand iets vertelt voordat het gaat gebeuren. | ||
hij stelt op de hoogte hij stelde op de hoogte hij heeft op de hoogte gesteld | ||
| ||
| ||
|
| ||
Ze houdt van opruimen; haar huis ziet er altijd mooi uit. Als je je huis opruimt, zet je alle dingen op zijn plaats. | ||
hij ruimt op hij ruimde op hij heeft opgeruimd | ||
| ||
| ||
|
| ||
Ik heb overlast van mijn buren: ze maken zoveel lawaai! De overlast is de last die je hebt van of geeft aan andere mensen. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Mijn opa is overleden toen ik 16 was. Als iemand dood is gegaan, dan is hij overleden. | ||
hij overlijdt hij overleed hij is overleden | ||
| ||
| ||
|
| ||
We ontvingen de dag na zijn dood de rouwkaart. Een rouwkaart is een kaart waarop staat dat iemand overleden is. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Hij woont al tien jaar met haar samen. Als je samenwoont, leef je samen maar ben je niet getrouwd. | ||
hij woont samen hij woonde samen hij heeft samengewoond | ||
| ||
| ||
|
| ||
Ik ben met mijn auto tegen een muurtje aan gereden; nu heb ik schade. Als iets kapot is, is er schade. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
We nodigen de buren voor ons feest uit. Als je iemand uitnodigt, vraag je bijvoorbeeld of iemand op je feest komt. | ||
hij nodigt uit hij nodigde uit hij heeft uitgenodigd | ||
| ||
| ||
|
| ||
Ik heb een uitnodiging voor zijn feest gehad. Een vraag of een kaartje waarmee je bijvoorbeeld iemand vraagt op je feest te komen. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Vanavond ga ik naar de film maar ik bel je van tevoren. Van tevoren betekent voor dat het gebeurt. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Mijn broer viert zijn verjaardag bijna nooit. Op je verjaardag word je een jaar ouder. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Welkom in ons nieuwe huis! Dit zeg je tegen mensen die voor het eerst op bezoek komen. | ||
| ||
| ||
| ||
|
| ||
Kunt u uw muziek wat zachter zetten? Je zet bijvoorbeeld het de televisie of stereo harder of zachter. | ||
hij zet de muziek zachter hij zette de muziek zachter hij heeft de muziek zachter gezet | ||
| ||
| ||
|
| ||
Ik heb zin om met vakantie te gaan. Als je zin hebt om iets te doen, wil je graag iets doen. | ||
hij heeft zin om te .. hij had zin om te .. hij heeft zin gehad om te .. | ||
| ||
|